Op dinsdag 14 september vond de herdenking van de razzia van 13 en 14 september 1941 plaats bij de synagoge van de NIG Twente in Enschede plaats.
Een van de sprekers was de overlevende Bert Woudstra. Hierbij zijn rede.
Daarnaast was er een toespraak van burgemeester Onno Veldhuizen die vindt onder de rede van Bert Woudstra.

Bert Woudstra

Toespraak door Bert Woudstra op 14 september 2021 ter gelegenheid van de 80-jarige herdenking van de Duitse Razzia op 13/14 september 1941 in Twente voor de Synagoge in Enschede.

Abel Herzberg, een overlevende van het concentratiekamp Bergen-Belsen en de weerzinwekkende treinreis die eindigde in Tröbitz, dichtte:

Troost

Er is in ieder woord een woord
dat tot het onuitspreekbare behoort;
Er is in ieder deel een deel
van het ondeelbare geheel.
Gelijk in elke kus hoe kort,
het hele leven meegegeven wordt.
Goedemiddag geachte aanwezigen, lieve medemensen,

Het leven verrast iedere dag.

Als Bert Woudstra kijk ik nu uit op het voormalige ziekenhuis Stadmaten waar ik ruim negenentachtig jaar geleden het levenslicht zag.

Vandaag herdenken we samen dat het tachtig jaar is geleden dat de eerste razzia door de Duitse bezetter in Twente 105 onschuldige, lieve en talentvolle mannen de dood in joeg omdat zij behoorden, volgens het “nazi denken”, tot een verderfelijke geloofsgemeenschap.

Graag wil ik mijn verhaal beginnen met een korte terugblik op vroegere tijden.

Kijkend naar de film uit 2004 van Kiki Amsberg “De verdwenen mediene” (het verdwenen joodse leven in de provincie) zien we op een bijzondere zaterdag, op 24 oktober 1936, leden van de familie Woudstra, de dames mooi gekleed, de heren met hoge hoeden, lopen vanaf de woning aan de Haaksbergerstraat naar de sjoel in Enschede. Mijn broer Egon deed barmitswe. Dat betekent dat je op 13-jarige leeftijd kerkelijk meerderjarig wordt en ik, als vier jarige jongen, mocht daarbij zijn.

Een feestdag voor mijn broer en voor de familie.

Ik noem u een aantal namen van onze familie om u een indruk te geven hoe zo’n dag er toen uit zag.

Hier in deze sjoel zat die dag dus niet alleen ons gezin, maar naast de vele leden van de, toen grote Joodse gemeenschap Enschede, ook mijn oom Herman met zonen David en Willy, oom Gustaaf met zoon Gunter, oom Max met zoon Johan, oom Sal met zoontje Ben, mijn Duitse oom Emil met zoon Werner, Duitse oom Jakob, oom David uit Oss met zoon David, oom Jaap en zoon David, neef Johan en natuurlijk

oom Philip Frankenhuis de steun van de Joodse gemeente in die dagen met zijn zoon Sal. Oom Philip Frankenhuis, in dienst van de joodse gemeente, leraar jodendom, besnijder, toezichthouder ritueel slachten, assisteerde rabbijn Marcus Cats tijdens deze sjoel dienst.

Boven, op de vrouwengalerij, zaten tante Aaltje, tante Anne, tante Jenny uit Mainz, tante Bertha met dochter Jetty uit Oss, tante Betje met dochter Annie, tante Nettie met dochter Hannie, tante Riek met Roza, tante Jet, nicht Margot en natuurlijk mijn moeder, Flora.

Oom Max die ik al eerder noemde, had een sigarenwinkel aan de Gronausestraat. Wat vond ik het spannend als we soms zaterdag in deze sjoel waren hoe hij kleine gele pakjes PK kauwgum uitdeelde onder de jongeren en tussendoor van sommige mannen opdrachten kreeg sigaren klaar te leggen die ze dan op zondag, kwamen ophalen en betalen. Hij onthield dat alles, want opschrijven mocht niet volgens de joodse wetten.

In deze vooroorlogse jaren waren veel winkels van joodse eigenaren op zaterdag gesloten en mochten, ter compensatie, op zondag open zijn.

De zojuist omschreven familie bestond in het begin van de oorlogsdagen uit 53 personen en daarvan zijn er 24 volwassenen en kinderen vermoord in Duitse concentratiekampen. Struikelstenen voor hun vroegere woningen zijn de bijzondere getuigenissen van dit grote onrecht en lijden. 29 Familieleden hebben de oorlog kunnen overleven door de onbaatzuchtige en moedige hulp van vele landgenoten.

Ik kan nog steeds niet goed aangeven wat er in deze 13-jarige puber omging, bij terugkeer in Enschede eind april 1945. De emoties van het weerzien van mijn moeder en broer. Onze woning, hier om de hoek, was door de bezetter leeggeroofd. We mochten de woning niet betreden – het werd aangemerkt als oorlogsbuit -evenals de modezaak van mijn ouders-. Dankzij 13 onderduikadressen en hulp van heel veel lieve mensen had ik de oorlog overleefd. We werden liefdevol opgevangen door vrienden. En toen hoorde ik dat mijn vader echt was vermoord en drieëntwintig ooms, tantes, neven en nichtjes echt uit ons leven bleken te zijn verdwenen. Na de eerste blijdschap weer vrij te zijn, kwam deze enorme domper en veel verdriet.

Hoe zouden oom Sal Woudstra en mijn vader Frits, die op het moment van de razzia en jaren daarvoor geen goede relatie met elkaar hadden, op weg naar Mauthausen, elkaar hebben bejegend? Een vraag die nimmer zal worden beantwoord.

Dat de periode na de oorlog een tijd was van zwijgen over wat er echt was gebeurd, is bekend. Dat men sprak over ‘niet teruggekeerd’ in plaats van ‘vermoord’ gaf duidelijk weer hoeveel moeite men had met het begrijpen en bevatten van deze afschuwelijke wijze van industrieel vermoorden van medemensen. Ook voor jonge overlevenden vaak een heel traumatische tijd.

Je vraagt je af hoe het mogelijk is om vele duizenden mannen en vrouwen bereid te vinden deze moordenaarstaken op zich te nemen en wreed uit te voeren. Is dit het resultaat van honderden jaren discriminatie, verdrijving en vlucht ?  Discrimineren en vermoorden van joodse mensen, van Sinti en Roma, van anders geaarde of andersdenkende medemensen?

Er zijn onderzoeken die aangeven dat honderd jaar geleden in Europa, dus rond 1921, zich een nieuwe golf van antisemitisme aan het ontwikkelen was.

Grote werkeloosheid en inflatie lagen daaraan mede ten grondslag. Deze gevoelens misbruikte dictator, Adolf Hitler, voor zijn systeem van onderdrukking  moord en doodslag.

Al vele jaren probeer ik jonge mensen in Nederland en Duitsland te wijzen op deze afschuwelijke historie op basis van mijn eigen oorlogsverleden.

Hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid wanneer ze volwassen zijn, de plicht hebben om actief de democratie, de vrede en veiligheid in stand te houden. Beseffen dat ieder mens gelijk is en gerespecteerd moet worden.

Hoe gaan wij in deze tijd om met vluchtelingen uit gebieden waar nog steeds moord en doodslag heerst?

Waar blijft het lef van onze Nederlandse en Europese bestuurders om de problemen van vluchtende mensen ècht aan te pakken?

En het gaat steeds weer om de gevolgen van dictatuur en misbruik van macht!

Wij allen kunnen bijdragen tot beter begrip. We leven al sinds 1945 in een bijna oorlogsvrij Europa. U, ik en alle komende generaties dragen een grote verantwoordelijkheid!

Troost

Er is in ieder woord een woord
dat tot het onuitspreekbare behoort;
Er is in ieder deel een deel
van het ondeelbare geheel.
Gelijk in elke kus hoe kort,
het hele leven meegegeven wordt.

Dank voor uw aandacht!


Toespraak burgemeester Onno van Veldhuizen ter gelegenheid van de Mauthausen Herdenking d.d. 14 sept. 2021

Geachte aanwezigen, welkom in het bijzonder de ambassadeur van Duitsland, de heer Nunn en zijn echtgenote, de vertegenwoordiger van ambassade van Oostenrijk, de heer De Valk en ook aan onze gasten – deels uit onze zusterstad Palo Alto – de familie Elzur.

Het is dit jaar maar liefst 80 jaar geleden dat 105 Joodse Mannen uit Twente waarvan 69 uit Enschede als vergelding door de bezetter zijn afgevoerd en afgemaakt. Wij staan stil en kijken achterom, zoals een passagier op een achterdek de verlaten kust, met zijn bergen en bossen, met iedere schroefslag steeds kleiner ziet worden.

Dat mag hier natuurlijk niet, dat “kleiner worden”. Maar de tijd is een grote slokop. Hij gaat zijn onvermijdelijke gestage en gulzige gang, wanneer wij de herinnering niet verinnerlijken en blijvend met ons meenemen. Onze herdenking vandaag brengt de ongehoorde dood van onze medeburgers weer tot leven als de dag van gisteren. Stel dat hetzelfde vandaag zou gebeuren. Wij kijken met die Twentse Joodse mannen terug en vooruit.

Bijna 6 jaar geleden maakte ik kennis met Joodse gemeenschap in Enschede. Het verzoek om voor het eerst te spreken op onze Mauthausen herdenking overviel mij. Ik ben ook half Duits. Een door mij gedeeltelijk aangeraakt verleden. Op mijn achterdek is waarschijnlijk iets voorgoed in de nevelen van de tijd verdwenen. “Lassen wir das Thema”, kreeg ik als reactie wanneer ik er als kind naar vroeg.

Met dat alles in mijn hoofd zei ik wat aangedaan dat ik het een eer zou vinden te spreken maar dat er ook dat andere was. Ze keken mij direct aan. “U bent onze burgemeester” was het even rustige als krachtige antwoord.

Door dat gebaar van mensen die zelf zo onnoemelijk geleden hebben, viel er een last van mijn schouders. Ik mocht er zijn. Vandaag spreek ik – ook voor hen – voor het laatst in grote dankbaarheid als hun Burgemeester.

De Tweede Wereldoorlog is een dagelijks ijkpunt. De hoogste berg waar ik omheen probeer te lopen, een berg waar ik nog nooit helemaal op ben geweest en een berg waar ik nog steeds volop mee in gesprek ben en waarvan ik de donkere bossen vrees. Hoe vaak de schroef van de tijd ook maalt, de berg blijft aanwezig en raakt niet uit zicht.

Voor anderen, steeds meer, is dat er allemaal niet en daarmee is die hele berg vernevelt en opgelost. Ook daar waar die op de voorplecht uit de mist van de toekomst toch duidelijk weer te zien is, wordt niets meer gezien.

Dat bracht mij bij Winnie the Pooh, die wandelend om een grote boom in de sneeuw zijn eigen voetstappen na een ronde weer tegenkomt en denkt dat ze van iemand anders zijn – a Woozle, whatever that may be -. Dat wordt alleen maar erger als ook het biggetje Piglet zich bij de wandeling voegt. Pas na een ronde of vier komt het tweetal, dankzij vriend Christopher Robin, achter het feit dat men in de eigen voetstappen loopt en men in vrees voor vijandige dieren zocht naar wat men zelf blijkt te zijn. “Yes” said Winnie the Pooh. “I see now”’ said Winnie the Pooh. “I have been Foolish and Deluded” said he, and I am a Bear of No Brains at all”.

Zijn wij beter dan Pooh? Nee. Slechts de symbolen van het Nazisme zijn taboe. Daarmee wordt de levende herinnering een geïsoleerde historische abstractie die sterft om in een andere gedaante, onherkenbaar maar feitelijk onveranderd, weer op te staan.

Voetstappen die er een beetje op lijken mogen er vooral niet mee vergeleken worden. Dat zijn “Woozles” en zeker geen Nazi’s en je kunt ze rustig volgen. En soms zijn we alle schaamte voorbij en staat gewoon het oude spook weer levend voor de deur en groet ons met een in 45 graden uitgestrekte rechterhand. Het slaat mij met stomheid. Ik verstar.

Ik weet eigenlijk nauwelijks hoe ik het gesprek daarover moet beginnen. Laat staan in het geweld van anonieme en opgewonden sociale media; een heksenketel van opinies die ons gesprek belaagt. Vrijheid van meningsuiting is daar te vaak verworden tot een geweldsmiddel, dat anderen het zwijgen oplegt. En diezelfde intimiderende op de man uitgespeelde intolerantie sijpelt en stroomt ook onze media en parlementaire instituties in.

Ik citeer de grote Duitse historicus, zoon van Thomas, der Zauberer, Golo Mann: “Zu dem was ein Parlament eigentlich sein soll, einer positieven Arbeit des Forschens und Beschliessens, war der neue Reichstag schwerlich im Stande, mit den aufgeblähten Nazi’s auf der rechten, den gleichfalls sterk vermehrten Kommunisten auf der linken, war keine Debatte mehr moglich. Die Rechte verlies den Saal, wenn die Linke sprach, blieb sie dann war es um die smähligsten Verwilderung herbeizufhren”.

Wij zijn veranderd en niet ten goede. We lopen vaak zuchtend en scheldend in tegengestelde richting rond dezelfde boom, zonder elkaar werkelijk te ontmoeten en iedereen lijkt in de brij van voetstappen het spoor bijster. Hoe onze kinderen daar een voorbeeld aan moeten nemen en een weg in moeten vinden is een retorische vraag.

Wat ik wel weet, is dat dat goede gesprek tussen de mensen en in de instituties moet. Het is van levensbelang voor de vrede en het oplossen van alle uitdagingen van onze tijd. Dat zijn we die 105 mannen en de miljoenen andere slachtoffers ook verplicht. We mogen niet onze vrijheid en verantwoordelijkheid in onmacht verkwanselen in het licht van het door hen gedragen lot. Dat zou schandalig zijn, jegens al diegenen die wij vandaag herdenken.

Ik geloof nog steeds dat de meeste mensen van goede wil zijn. Ik geloof oprecht dat mensen in de kern vrede willen en dat angst voor de ander hen in hun mening opsluit. Ik heb als burgemeester ook mijn best gedaan om over die muren van angst te klimmen en deuren te openen. Ieder mens telt. In een stad met 160 nationaliteiten en evenzovele achtergronden is het de grootste opgave van een burgemeester die ook burgervader wil zijn. Maar ook van burgers onderling. Je kunt er niet afzijdig bij staan. Het zijn van burger is het meest belangrijke publieke ambt en appelleert aan “civil courage” burgermoed. Wij hebben een gemeenschappelijk dak nodig. Dat dak lekt.
Ik geloof – en dat helpt enorm – ook dat een mens meer is dan zijn mening. Een mening kan tenslotte veranderen en “Lassen wir das Thema” is niet het antwoord op de vragen van onze tijd. We staan in de verplichting van de geschiedenis met de verantwoordelijkheid naar onze kinderen. Vrede is het grootste goed dat je kunt krijgen en het belangrijkste om door te geven. Een goede samenleving kenmerkt zich door de manier waarop met grote conflicten en tegenstrijdige belangen wordt omgegaan in het besef dat we allemaal in het zelfde schuitje zitten en rond dezelfde boom lopen.

Niemand valt daarbij uit te sluiten. Voor kwetsbaar vertrouwen in de onbekende ander is moed nodig om vervolgens de zaken bij de naam te mogen noemen. Laten wij elkaar steunen in die moed en zo terug en vooruit kijken; opdat wij niet vergeten.

Sorry, the comment form is closed at this time.