Op 25 februari 2022 om 15.00 uur vond de herdenking van het Joods verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog plaats.
Hieronder vindt u de teksten die zijn uitgesproken.

Goedemiddag geachte aanwezigen, het is mij een eer u te mogen begroeten bij de herdenking van het joods verzet.

Een warm welkom aan Locoburgemeester Groot Wassink en wethouder De Vries, hier present namens de gemeente Amsterdam, aan mevrouw Van Zuijlen en directeur mevrouw De Jong van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en natuurlijk aan u allen die hier aanwezig zijn namens zichzelf of uw organisatie.

Mijn naam is Marjon de Klijn, ik ben voorzitter van de Stichting Vriendenkring Mauthausen en dochter van een joods verzetsman.

Het programma ziet er als volgt uit:

Zo dadelijk zal de heer Bert Roodenburg spreken en daarna mevrouw Laurien Vastenhout. Hierna zingt het Jiddish koor Heimish Zain enkele liederen gevolgd door het gedicht Voorjaar van Ida Vos, Dan zal het Jizkor en Kaddish gezegd worden door rabbijn Abraham Rosenberg, gevolgd door een minuut stilte. Daarna is er gelegenheid tot het leggen van bloemen.

Voordat wij aan het programma toe zijn, wil ik de namen noemen van de personen die in de afgelopen tijd zijn overleden.

Carry van Lakerveld, vicevoorzitter van het Internationale Auschwitz Comité auteur van diverse boeken, tentoonstellingsmaker en voormalig vicevoorzitter van de Stichting Vriendenkring Mauthausen 

Max Moskovitz, overlever van Auschwitz en Mauthausen

Ed van Thijn, oud-burgemeester van Amsterdam en degene die dit monument heeft onthuld.

Ernst Verduin overlever van Vucht, Westerbork, Auschwitz en Buchenwald

Bram van der Vlught acteur

Hun nagedachtenis zij ons tot zegen.


Marjon de Klijn

Geachte toehoorders, in de jaren dat ik deze herdenking mag presenteren, meld ik dat mijn vader een joods verzetsman was, het wordt tijd dat ik zijn rol als zodanig bij u toelicht.

Nathan Elkan Gerrit de Klijn, Nico genoemd, wilde niet op transport en ging naar de Joodse Raad met het verzoek een sperre te krijgen. Een onbemiddelde, joodse diamantslijper, kwam natuurlijk niet spontaan in aanmerking voor een sperre. Maar mijn vader wilde niet weg, zoals hij dat zei, en hij ging ook niet weg zonder sperre. Toen men vroeg, wat kun je, zei hij ik ben fietsenmaker en sta met oude rijwielen in de Jodenhoek. Als je fietsen voor de Expo wilt maken dan kunnen we je daarop sperren.

In 1942 was mijn vader 29 jaar en in zijn vrije tijd repareerde hij inderdaad fietsen. Maar, daarnaast had hij een paar gouden handen, die alles konden repareren en creëren Er werd geregeld dat hij de fietsenmaker van de Expositur werd.  De Expo was een onderdeel van de Joodse Raad dat diende als verbindingskantoor tussen de Raad en de Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Hier werden onder andere de vrijstellingen van deportatie (sperren) geregeld.

Mijn vader repareerde fietsen voor de mensen van de Joodse Raad en voor de nazi’s.  Ook werkte hij als klusjesman, repareerde het licht, en maakte onder meer sleutels. Hij was de enige die fietsen voor het verzet kon verzorgen, door ze in elkaar te zetten of te jatten van de moffen. Als er een fiets weg was, kon mijn vader dat niet helpen, hij was slechts reparateur en geen oppasser.  Hij had nauw contact met Theo de Bruijn (een bekend verzetsman) en hij hielp Theo waar hij maar kon, niet alleen met de fietsen, maar ook met de kinderen uit de schouwburg door te zorgen dat ze in de crèche kwamen.  Soms bracht hij ze vanuit de Schouwburg zelf naar Theo.

Nico de Klijn

Doordat Nico in en uit kon lopen bij de schouwburg en omdat hij sleutels had gekopieerd, kon hij diverse mensen het leven redden. Aan de voorkant erin en aan de achterkant eruit, dan kwam je op de Muidergracht en dan was je weg, Als hij eraan mee kon werken, dan deed hij dat meteen of anders een dag later. Volgens mijn vader, ging je niet bewust in het Verzet, je rolde erin, er werd je gevraagd, wil je dit doen en dan dacht je er niet over na of er gevaar aan was verbonden, je deed het gewoon.

Een van de mensen die hij gered heeft, is mijn neef, die het nog kan navertellen. Van de andere mensen, weet ik alleen dat hij ook mijn tante, van moederskant heeft gered. Maar verder weet ik geen namen en er kwamen na de oorlog weinigen langs om erover te praten.  Het zijn er vast meer geweest, Nico was niet altijd even spraakzaam, daarnaast stond hij zich niet voor op hetgeen hij gedaan heeft. Wat ik weet is via het interview, dat mijn neef met hem 40 jaar later, heeft gehouden. 

Medewerkers van de Expo, hadden eigenlijk een dubbelrol, omdat ze ook voor de nazi’s moesten werken. Zo moest mijn vader opeens tegen middernacht de hond van Ferdinand aus der Fünten zoeken, tot zijn mazzel heeft hij die gevonden. Aan de andere kant, omdat de medewerkers toegang tot de Hollandsche Schouwburg hadden, waren het juist zij die het ervoor konden zorgen dat er mensen gespaard voor deportatie konden worden. Veelal deden zij dat met gevaar voor eigen leven.

Zoals de meeste joodse verzetsmensen. Werkte mijn vader als individu. Soms vroeg hij of andere joodse mannen bij hem als hulp mochten meewerken in zijn werkplaats aan het Adema van Scheltemaplein. Meestal konden zij niet eens een lekke band repareren, laat staan een fiets in elkaar zetten.

Natuurlijk wist iedereen dat hij Jood was, hij droeg immers een ster. Tot dolle dinsdag, heeft hij het volgehouden, daarna moest ook hij onderduiken.

Op zijn matzeiwe staat hij was een moedig man. Dit kan ik alleen maar beamen.


Bert Roodenburg vertelt over zijn vader
Leendert Roodenburg

Geachte aanwezigen,
Op 2 oktober 1942 stond mijn vader, Leendert Roodenburg op de Waalsdorpervlakte tegenover het vuurpeloton, hij stierf 23 jaar jong, omdat hij had gedaan wat hij vond dat moest worden gedaan.
Tijdens de verhoren na zijn arrestatie, was hij ernstig mishandeld door de Gestapo, zodanig dat hij de dood als een verlossing moet hebben gevoeld.
Met tamelijk gemengde gevoelens richt ik het woord tot u, dat komt doordat ik hier op verzoek van het organisatie committee over hem ga vertellen. Een man waaraan ik geen herinneringen heb, en waarover na de bevrijding niet meer door mijn moeder werd gesproken, zijn portret stond op de schoorsteenmantel en ik wist, die man dat is mijn vader.
Datgene wat ik hier over hem ga vertellen weet ik door rechtbankverslagen en doordat mijn tante, de oudste zuster van mijn vader de oorlog overleefde. Zij was ‘gemengd’ gehuwd, het portret van haar man, Dick Schallies mijn oom dus, die standwerker op de zondagmarkt op het Waterlooplein was, hangt hier niet zover vandaan in de Hollandse schouwburg op de Plantage Middenlaan.
Mijn vader werd als jongste in een gezin van negen kinderen geboren, binnen een jaar overleden zijn ouders kort na elkaar en de tante waarover ik net sprak nam de zorg voor hem en de andere gezinsleden op zich samen met een oudere broer. Zij leefden in grote armoede hier in de buurt in een doodlopende steeg bij de Uilenburgerstraat ook toen de ouders nog leefden voor mijn vaders geboorte. Op sjabbesavond zetten ze een grote pan water op het oliestel, zodat bekenden en buren zouden menen: daar staat de kippensoep te trekken. Over die eerste jaren weet ik nauwelijks iets, hun leven was een strijd om het bestaan en alleen door grote saamhorigheid sloegen ze zich er met vallen en opstaan doorheen.
Al jong ging mijn vader werken als leerling bij een bakkerij en kwam hij via de arbeidersbeweging in contact met linkse vooruitstrevende kringen waar hij studerenden en jonge intellectuelen leerde kennen. Hij was actief in de jeugdvereniging voor cultuur, ontwikkeling en ontspanning het VCOO, daar leerde mijn ouders elkaar kennen. Samen namen ze eind jaren dertig, deel aan antifascistische bijeenkomsten en demonstraties, zo kwamen zij in contact met de zogenaamde ‘Rode Hulp’. Een organisatie van voornamelijk Groningse communisten die zich inspanden om Duitse vluchtelingen, communisten, socialisten, joden en homoseksuelen, aan onderdak, geldige papieren en soms wat geld te helpen. Door de gesprekken met deze mensen begrepen ze al heel vroeg wat een fascistische samenleving inhield en voor hen zou gaan betekenen. De latere sluipende antisemitische maatregelen van de bezetters kwamen voor hen dan ook niet als een donderslag bij heldere hemel.
Mijn ouders trouwden in januari 1940. Drie maanden later, om precies te zijn, op een april werd mijn vader gemobiliseerd als buitengewoon dienstplichtige en gelegerd in Groningen, waar hij ondermeer opkwam voor betere woon- en werkomstandigheden voor mede infanteristen. Na de capitulatie van Nederland werd mijn vader tewerkgesteld bij de zogenaamde wederopbouw.
Een van de weinige dingen die mijn moeder me toevertrouwde over hem, was dat hij in december van dat jaar op de fiets naar Amsterdam kwam, net iets te laat om mijn geboorte mee te kunnen maken.
Inmiddels kwam de organisatie van de verzetsbeweging langzaam op poten en was hij daar van begin af aan bij betrokken, hij was heel handig in het vinden van mogelijkheden om vrij te krijgen en tijd te hebben daaraan mee te werken. Op verschillende manieren was hij actief bij het maken en verspreiden van pamfletten en de distributie van de illegale Waarheid en waar mogelijk bij sabotage acties.
Als lid van een kleine verzetsgroep werden bij ons thuis regelmatig bijeenkomsten gehouden om de werkzaamheden te verdelen en nieuwe acties voor te bereiden. Die groep bestond uit allerlei mensen van verschillende pluimage, afkomst, religie en sociale verschillen speelden hooguit zijdelings een rol.
Hij maakte zich verdienstelijk bij de Februaristaking door langs bedrijven en ateliers te gaan om de werkenden op te roepen naar buiten te komen en te staken. Dat ging vrij gemakkelijk, de verontwaardiging over de gebeurtenissen in de voorafgaande dagen was groot.
Daarna gingen de verzetsacties gewoon door, mijn moeder werd daar ook steeds meer in betrokken en tijdens reizen naar de provincie was ik een uitmuntende dekmantel. Ik was een stralende blonde baby met krullend haar en blauwe ogen en zij, een schattig jong moedertje.
In mei 1942 werd de verzetsgroep door vermoedelijk verraad van binnen uit opgerold, een bijeenkomst bij ons thuis in de Vrolikstraat was bekend en een beruchte ‘jodenjager’ Maarten Kuiper stond met een Duitse officier en nog een paar Nederlandse agenten bij ons in huis.
Mijn moeder had mij op haar arm en de Duitser vond dat zij en ik niet gearresteerd hoefden te worden, ze kwamen immers voor de saboteurs! Daardoor ontsprongen zij en ik op dat moment een bijna zekere dood door transport naar een van de vernietigingskampen.
Na de oorlog werd Kuiper veroordeeld en in 1948 gefusilleerd; ondermeer vanwege de moord op de schrijver A.M. de Jong en van Hannie Schaft in april 1945, mijn moeder trad op als getuige a charge in dat proces.
Niet lang na de arrestatie van de verzetsgroep zijn wij onafhankelijk van elkaar ondergedoken, op verschillende plekken, van Friesland tot Amsterdam en terug. in 1944 werd mijn moeder verraden en in februari op transport naar Auschwitz gezet. Al dan niet toevallig waren wij in dezelfde straat in Utrecht ondergedoken. Omdat niet duidelijk was of ook zij door de Gestapo zou worden verhoord, werd ik onmiddellijk naar een adres gebracht in Amsterdam. Uiteindelijk kwam ik later bij mijn oom en tante terecht.
De herdenking van de staking heb ik altijd gevoeld als een jaarlijks bezoek aan het graf van mijn vader en een eerbewijs, ook aan hem. Sinds het Jiddisj koor Hejmisj Zain, aan de herdenking van het joods verzet meewerkt en een van de initiatiefnemers, Miriam Ohrringer mij zachtjes toevertrouwde; “dit is ook voor jouw vader” neemt deze herdenking ook zo’n belangrijke plek in mijn leven in.
De oorlog heeft altijd een “te belangrijke” plek in het leven met mijn moeder en later in mijn huwelijk ingenomen, alle gebeurtenissen werden daaraan gerelateerd, leven en overleven, verraad en wantrouwen, bij wie kunnen we terecht nam en neemt een constante plek in ons bestaan in.
Een voor mij vooral belangrijk voorval was, nadat ik mijn vrouw had leren kennen in de zomer van 1959, ik haar aan mijn moeder kwam voorstellen en zij zich kenbaar maakte als Gerda Valk, met de achternaam van haar pleegouders waarbij ze op de dag van de dood van mijn vader in de onderduik kwam. Als door een wesp gestoken reageerde mijn moeder onmiddellijk: “Jij heet toch geen Valk?”
En zij zei: “Nee mevrouw, u hebt gelijk mijn achternaam is eigenlijk Slagter”, oh, zei mijn moeder er bot bovenop dan heb ik met jouw moeder in de barak in Auschwitz gezeten. Zoals ik geen herinnering aan mijn vader heb, zomin heeft zij die aan haar moeder. Gerda was 9 maanden toen ze door haar ouders moest worden afgestaan en naar een van de vele onderduikadressen die zouden volgen werd gebracht om uiteindelijk voor een paar dagen bij de fam. Valk terecht te komen en die paar dagen 18 jaar zijn geworden.
Het zwijgen van mijn moeder, na haar terugkomst omstreeks september 45, is altijd een barrière tussen haar en mij gebleven. Onze, wat je met enige goede wil, hernieuwde start kunt noemen, verliep om het zachtjes uit te drukken nogal moeizaam. Haar min of meer toevallige aankomst in Amsterdam leidde tot een al even toevallige ontmoeting tussen ons tweeën bij de hier eerder genoemde fam. Schallies in de Watergraafsmeer. Een ordonnans van het Rode kruis zei tegen mijn onderduikouders: “Op het Centraal Station is ene Greetje Roodenburg, kan die bij u terecht?”
Op dat moment was ik al naar bed en werd wakker gemaakt met de woorden: “je moeder is onderweg hierheen”. Lichtelijk verdoofd op schoot bij mijn pleegmoeder en wachtend op de dingen die komen gingen, zei ik bij haar binnenkomst tegen haar: “ik ken u wel, u bent mijn moeder” en bleef zitten waar ik zat.
Het kwam nooit meer goed, niet echt. Vermoedelijk had ze gevoelsmatig in Auschwitz al afscheid van me genomen, ervan overtuigd dat niemand de verschrikkingen had kunnen doorstaan en zou overleven.
De hulp van na de oorlog, mag ik bekend bij u veronderstellen, die was er niet of nauwelijks. Ik vind het eigenlijk godgeklaagd dat daar nooit verandering in is gekomen. Dat betreft niet zo zeer de oorlogsgeneratie maar vooral de tegenwoordige getroffenen, vluchtelingen uit oorlogsgebieden, of bijvoorbeeld de zogenaamde toeslagen affaire, pure discriminatie mede op basis van afkomst en huidskleur, Toezeggingen tot verbetering worden beloofd, maar niet nagekomen, de ambtelijke wegen zijn en waren onoverkomelijke hindernissen. Zodra het minderheden betreft faalt het sociale vangnet en gaan we over tot de orde van de dag. Hebben we het liever nog over affaires waar geslacht of geslachtsdelen uitgebreid in talkshows worden besproken.
Heel even wordt er over notaris van den Berg gesproken; was de zogenaamde verrader van de familie Frank misschien dan toch een Jood? Met andere woorden de betrokkenheid van de Nederlander in oorlogstijd was niet meer of minder dan die van de getroffenen zelf, wat een opluchting!
Ik vind het een onverteerbare geschiedenis en dat komt mede doordat de daders en slachtoffers worden gelijkgesteld of op zijn minst in een positie gemanoeuvreerd die vaak uitmond in hetzelfde begrip hebben voor beiden.


Laurien Vastenhout over Wat is verzet

Om te beginnen, moeten we ons de vraag stellen: Wat is verzet?

De vraag wat we precies bedoelen als we het hebben over ‘verzet’ tijdens de Tweede Wereldoorlog is een vraag die historici, maar ook de (Nederlandse) samenleving in het algemeen, al decennialang bezighoudt.

Als we kijken naar de geschiedschrijving over het Joods verzet kunnen we een hele duidelijke ontwikkeling waarnemen. In de periode na 1945 was er weinig waardering en aandacht voor Joods verzet omdat zo weinig Joodse verzetslieden de oorlog hadden overleefd, en omdat hun inspanningen veelal in het geheim waren uitgevoerd. Degenen die geen gewapend verzet hadden geleverd, of gevlucht waren, werden gezien als makke ‘lammeren’ die zich naar de slachtbank hadden laten leiden.

Dit beeld was ook in de jaren ’60 nog sterk aanwezig. Volgens historicus Raul Hilberg hadden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog geen verzetshouding aangenomen omdat zij zich al 2,000 jaar hadden aangepast aan de lokale gemeenschappen waarin zij leefden. Deze traditie van aanpassing had ervoor gezorgd dat Joden in bezet Europa niet in verzet waren gekomen.

Áls er in de eerste twee decennia na het einde van de Tweede Wereldoorlog al werd gesproken over Joods verzet, werd met name aandacht besteed aan de opstanden in ghetto’s in Oost-Europa, bijvoorbeeld de bekende opstand in het Warschau ghetto, en aan het gewapende verzet.

In de jaren ’70 veranderde het perspectief op Joods verzet. Een belangrijke publicatie die hieraan bijdroeg was het werk van de Poolse historicus Isaiah Trunk. In zijn vergelijkende studie naar Joode Raden in Polen en de Baltische Staten benadrukte hij dat Joodse leiders op verschillende manieren het spiritueel verzet tegen de Duitsers hadden ondersteund. Terwijl de Duitse bezetter Joden stapsgewijs vervolgden en dehumaniseerden (ontmenselijkten), probeerden Joodse leiders de waardigheid van Joden te waarborgen. Voor hem was dit ook een vorm van verzet.

In de periode die daarop volgde, in de jaren ’80, ’90 en daarna, werd het begrip ‘Joods verzet’ steeds breder geïnterpreteerd. Een belangrijk concept dat daarbij werd gebruikt is de term ‘Amidah’ (wat letterlijk: ‘het staan’ betekent). Hoewel historici verschillende opvattingen hebben over de precieze betekenis van deze term, omvat Amidah in het algemeen alle handelingen van Joden die haaks stonden op de intenties van de Nazi’s.

Voor historicus Yehuda Bauer omvatte Amidah onder anderen het smokkelen van voedsel naar ghetto’s in Oost-Europa, het werk van Joodse artsen (zij probeerden immers Joden in leven te houden), en het werk van Joodse leraren. Ook het blijven uitvoeren van Joodse rituelen kan binnen deze opvatting als een vorm van spiritueel verzet tegen de Duitsers worden gezien.

Inmiddels kunnen we vaststellen dat er, naast gewapend verzet, vele vormen van Joods verzet waren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat een deel van de Joden wist te overleven zouden we in feite ook als een vorm van verzet kunnen zien – het Joodse leven was immers precies wat de Nazi’s probeerden uit te roeien. Het is dan ook niet vreemd dat zo vele Joden na de oorlog het stichten van gezinnen en het voortbrengen van een nageslacht zagen als de ultieme wraak op de Duitse bezetter.

Nu kom ik op het tweede deel van mijn toespraak van vandaag, dat betrekking heeft op verzetsactiviteiten binnen de Joodse Raad  

Een belangrijke vraag die we ons daarbij moeten stellen, is wederom wat verzet precies inhoudt.

In Nederland wordt de Joodse Raad nog steeds gezien als een organisatie die soms op verregaande wijze collaboreerde met de Duitsers. Daarbij lijkt voorbijgegaan te worden aan de complexiteit van het bestaan van de Joodse Raad, en aan de context van de bezetting. De Joodse Raad werkte samen met de Duitsers, maar vele medewerkers poogden ondertussen om zoveel mogelijk in het belang van de Joodse gemeenschap te handelen. Dit behelsde onder meer het voorzien in primaire levensbehoeften zoals woonruimte en voedsel. Ruim tweehonderd afdelingen, onderafdelingen en commissies van de Raad probeerden Joden in Nederland, die door de Duitse maatregelen steeds verder in het nauw gedreven werden, bij te staan.

Daarnaast waren er medewerkers binnen de Joodse Raad, waaronder bekende namen als Walter Süskind, Felix Halverstadt en Jacques van der Kar die hun positie binnen de Joodse Raad gebruikten om illegale activiteiten te ontplooien en te faciliteren. Süskind en Van der Kar werkten samen om Joden te bevrijden vanuit de verzamelplaats waarvandaan Joden naar doorgangskamp Westerbork werden gestuurd: De Hollandse Schouwburg in Amsterdam. Süskind gebruikte daarbij zijn kennis van de Duitse taal en zijn nauwe contacten met de Duitsers. Contacten die hij onder meer door zijn positie binnen de Joodse Raad had verstevigd.

Deze medewerkers van de Joodse Raad werkten ook samen met Henriëtte Pimentel en Virrie Cohen, de directrices van crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. In samenwerking met verschillende verzetsorganisaties, waaronder het Utrechts Kindercomité en de Amsterdamse Studentengroep zorgden zij ervoor dat Joodse kinderen die in de crèche werden opgevangen, konden onderduiken. De Joodse Raad werd daarmee door hen gebruikt als dekmantel voor clandestiene activiteiten.

In het geval van de Joodse Raad in Enschede moedigden medewerkers Joden aan zich te verzetten tegen het Duitse beleid. Zo spoorde de voorzitter van de Joodse Raad in Enschede, Sig Menko, samen met zijn medewerkers Gerard Sanders en Isedoor van Dam, Joden aan om in onderduik te gaan. Daarbij kregen zij hulp van dominee Leendert Overduin, die een groot netwerk had en daardoor vele onderduikplekken wist te regelen. Zo’n 500 van de 1300 Joden in Enschede, dus bijna de helft, wist mede door deze houding van de lokale Joodse Raad, de oorlog te overleven. Dit is een hoger percentage dan gemiddeld. In Nederland overleefde immers slechts een kwart van de Joden de Holocaust.  

Dat Joden in Enschede betere overlevingskansen hadden, is niet alleen te verklaren door de houding van de Joodse Raad. Ook andere factoren liggen hieraan ten grondslag. Zo ligt Enschede dichtbij de Duitse grens, waardoor informatie over de impact van het Duitse anti-Joodse beleid al in een vroeg stadium in de lokale gemeenschap doorsijpelde. Daarnaast was er een anti-Duitse politiecommissaris in Enschede die tot in December 1942 zijn functie kon blijven vervullen. Ook de burgemeester van Enschede protesteerde een aantal keren openlijk tegen de Duitse maatregelen. De Joodse gemeenschap was daarnaast relatief welvarend en goed geïntegreerd in de niet-Joodse gemeenschap, waardoor zij de connecties en de middelen hadden om in onderduik te gaan. Deze factoren, in combinatie met een goed georganiseerde verzetsorganisatie maakte het mogelijk dat, relatief gezien, meer Joden in Enschede konden overleven dan, bijvoorbeeld, in Amsterdam.

Hoewel de verzetshouding van de Joodse Raad in Enschede vaak als de heroïsche tegenpool van het beleid van medewerking van de Joodse Raad in Amsterdam wordt gezien, is het belangrijk om de keuzes die gemaakt werden te begrijpen in de context waarin deze organisaties opereerden. Omstandigheden waren allesbepalend voor de houding die Joden in heel bezet Europa innamen, en konden innemen. In Amsterdam waren de omstandigheden anders dan in Enschede. De Duitse grip op het bestuur Joodse Raad in Amsterdam was sterk, en de handelingsruimte van het Joodse leiderschap, en de medewerkers van de Raad, was daardoor veel minder groot dan elders in Nederland. Ook in vergelijking met de Joodse representatieve organen die op last van de Duitse bezetter werden opgericht in België en Frankrijk, valt op dat de handelingsruimte van het bestuur van de Joodse Raad in Amsterdam beperkter was. De mogelijkheden om verzet te bieden waren dat vanzelfsprekend ook.

Toch zien we dat er, in verschillende lagen van de organisatie, gepoogd werd om het leven van Joden in Amsterdam, en daarbuiten, zo dragelijk mogelijk te maken. Daarnaast werden er binnen de organisatie illegale activiteiten ontplooid die door de legale dekmantel van de Joodse Raad werden gefaciliteerd. De Joodse Raad was natuurlijk geen verzetsorganisatie; het was immers een organisatie die legaal opereerde. Toch is het belangrijk om oog te hebben voor de vele vormen van hulp die er vanuit de organisatie geboden werd aan Joden. Deze hulp was bedoeld om de Joodse gemeenschap in Nederland te ondersteunen en te behouden – en dat laatste was uiteindelijk wat de Duitsers wilden voorkomen.

Dank.


Voorjaar

De zon schijnt

En de narcis bloeit

Steeds groener

Wordt het gras

Ik zie het allemaal

En toch is het

Of het gisteren was

Dat dezelfde zon

Die ik nu zie

Voor mij niet meer

Mocht schijnen

Omdat ik

Donker sterrenkind

Uit dit leven

Moest verdwijnen

Sorry, the comment form is closed at this time.