Locatie: Monument hoek  Zwanenburgwal/Amstel in Amsterdam
Tijd: 15.00 uur

Goedemiddag geachte aanwezigen, het is mij een eer u te mogen begroeten bij de herdenking van het joods verzet.
Een warm welkom aan mevrouw Rian van Dam burgemeester van de gemeente Hollands Kroon, aan locoburgemeester Groot Wassink hier present namens de gemeente Amsterdam en aan Linda Andriesse, Max Arian, Loukia van den Bergh, Dik de Boef, Dorothée Kaiser, Eva Kassaye, Rozette Kats, Rein Nota, Zira Roosendaal, Abraham Rosenberg, Aviva Rosenberg, Ellen Santen, Betty Schols, Dorka Tihanyi, Gerdi Verbeet, en Otto Visser.
Mijn naam is Marjon de Klijn, ik ben voorzitter van de Stichting Vriendenkring Mauthausen en dochter van een joods verzetsman.

Het programma ziet er als volgt uit:
Zo dadelijk zal mevrouw Verbeet (onder meer voorzitter van het comite 4/5 mei) een toespraak houden, hierna spreekt de heer Rosenberg en daarna locoburgemeester Groot Wassink. Uit de bundel 35 tranen van Ida Vos zal het gedicht Het draaiorgel voorgedragen worden door Linda Andriesse Hierna zal rabbijn Abraham Rosenberg Jizkor zeggen, gevolgd door een minuut stilte.
Dan is er gelegenheid tot het leggen van bloemen

Geachte toehoorders, uiteraard hoef ik hier niet in te gaan op de gebeurtenissen van 80 jaar geleden. De meesten van u weten heel goed wat er gebeurd is of hebben het aan den lijve ondervonden.
Opmerkelijk is wel dat men meer en meer het Joods Verzet een naam en een gezicht geeft. Over een tijdje is eenieder zich bewust van het feit dat de joden zich niet als makke schapen hebben laten wegvoeren, ze hebben zich wel degelijk verzet.

Toespraak Gerdi Verbeet, voorzitter Nationaal Comité 4 en 5 mei
Herdenking Joods Verzet, 25 februari 2021


Op 23 februari 1941, de dag van zijn 33ste verjaardag, zag Arnold Bueno de Mesquita – kortweg Nol – vanuit het raam van zijn huis de eerste razzia. Hij woonde hier vlak om de hoek – aan de Nieuwe Herengracht, dicht bij de Weesperstraat.
Duitse soldaten waren op de brug van de Weesperstraat bezig iedereen op te pakken. Nol was net op tijd binnen. 425 joodse mannen werden van de straat geplukt, op het Jonas Daniel Meyerplein bij elkaar gedreven en met onbekende bestemming afgevoerd. Nol behoorde toen al tot een verzetsgroep – een groep
die zelfs al vóór de Duitse inval actief was, in de opvang van joodse vluchtelingen.
In de maanden die volgden op die februaridag kregen Nol en zijn vrouw Tertia Kolthoff – kortweg Ter – verzetsmensen in huis. Er werd een illegale krant gemaakt.
Er werd vergaderd over sabotage acties en liquidaties. Nol leerde schieten. Ter bracht pakjes rond. Hun verzetsgroep bestond bijna geheel uit joden.
In het boek Waren mijn ogen een bron van tranen van Ben Braber staat het leven van Ter en Nol indringend beschreven – en daarmee geeft het een prachtig beeld van het joods verzet. De titel van het boek is ontleend aan de woorden van de profeet Jeremia, zoals ze ook hier op het monument staan. Ter en Nol hebben de komst van dit monument nog meegemaakt – zij overleed in 1990 en hij 12 jaar later.
Door een combinatie van grote voorzichtigheid en een flinke portie geluk hadden zij de oorlog overleefd. Voor mensen als Ter en Nol – en al die andere honderden joodse verzetsmensen – staan wij vandaag hier. Maar waarom herdenken we eigenlijk?
Wat is de betekenis van zo´n bijeenkomst als deze? Er groeit nu een generatie op waarin niet alleen vader en moeder niet meer uit eigen ervaring kunnen vertellen over de oorlog, maar ook opa en oma niet. En juist daarom is het zo belangrijk de herdenking levend te houden, aansprekend voor nieuwe generaties. Want alleen door te herdenken, kunnen we voorkomen.
Het betrekken bij herdenken en vieren begint altijd met verhalen, met feiten, met kennis. Wat is er gebeurd? Wat gebeurde er al vóór de oorlog – en hoe ging het daarna tijdens die jaren van bezetting? We moeten het allemaal vertellen, steeds weer opnieuw. Er is trouwens nog nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de omvang van het joods verzet in Nederland. Wat mij betreft is dat de hoogste tijd. Nu leven er nog mensen die dat weten, nu kunnen we die verhalen nog verzamelen.
Maar het gaat natuurlijk niet alleen om de feiten. Het gaat ook om het gewicht van die feiten, om de emotie van de ingrijpende gebeurtenissen die erachter schuilgaan. Want alleen als we jongeren kunnen ráken, kunnen we zorgen dat ze zich echt betrokken voelen, dat zij de verbinding kunnen leggen tussen toen en nu. En dat betekent dat we de woorden en de wegen moeten zoeken om hen aan te spreken. Dat we de weg naar hun hart moeten vinden. Zeker, ze moeten de verhalen horen over de ellende, de gruwelen, het verdriet. Maar juist ook die van het verzet, de weerstand, de heldendaden. Want het zijn juist deze verhalen, zoals die van Nol en Ter en al die andere joodse verzetsstrijders die jongeren aanspreken. Zij pikten het niet.
Zij waren verontwaardigd en kwamen in verzet. Dat wijst jongeren de weg: zie je wel, je kunt altijd iets doen. Je kunt je verantwoordelijkheid nemen.
Herdenken gaat om terugkijken én vooruitzien. Hoe interpreteren we het nu, in het licht van het toen? Wat zijn de overeenkomsten en wat de verschillen?
Zijn er tekenen waarvoor we waakzaam moeten zijn? We zien hoe antisemitisme weer de kop op steekt. En dan is het goed als jongeren weten waartoe dat kan leiden, maar ook dat je iets met je verontwaardiging kunt doen. Je kunt je verantwoordelijkheid nemen en je verzetten!
En dat geldt niet alleen voor jonge mensen, maar ook voor nieuwe Nederlanders. Ook hen kunnen we aanspreken. Juist in het herdenken kunnen we één zijn met elkaar.
We kunnen de slachtoffers van de gebeurtenissen in die jaren geen groter eer bewijzen, dan te zorgen dat herdenken een toonbeeld van eenheid is. Van iedereen die in Nederland woont. Bijvoorbeeld door ons bij het herdenken te realiseren dat de Tweede Wereldoorlog een wereld-oorlog was. De Holocaust trof joden uit vrijwel alle landen van Europa en de Sovjet-Unie, altijd was er een voedingsbodem van antisemitisme en uitsluiting. Welke verhalen zijn daarover te vertellen? En wat kunnen we ervan leren?
Tijdens de herdenking van de Holocaust op 31 januari in het Wertheimpark sprak dit jaar Rudie Cortissos. Zijn woorden ontroerden me zeer. Hij vertelde hoe op onze scholen elk jaar meer dan 200 gastsprekers gastlessen geven aan meer dan 50.000 kinderen. Zij vertellen over de oorlog, over de Holocaust. Maar ze vertellen ook over recente genociden in Srebrenica en Rwanda, over Armenië en Cambodja. Want, zo citeer ik Rudie, ´het is hun plicht daar kennis van te nemen en wij kunnen door het te vertellen daaraan bijdragen´. En zijn conclusie is: ´genocide zou een schoolvak moeten zijn. En misschien is het ultieme resultaat dan echt: Nooit meer Auschwitz.´
De mensen die we vandaag eren, de verhalen van hun leven, nemen in dit alles een bijzondere plaats in. Juist omdat zij joods waren, koesterden ze geen illusies toen de Duitsers binnenvielen. Niks van: misschien valt het allemaal wel mee. Door wat ze al gezien en gehoord hadden, wisten ze wat hen te wachten stond.
Ze hadden kennis en waren waakzaam. En ze namen hun verantwoordelijkheid. Ze déden iets. Ze kwamen in verzet. Het zijn helden en daarmee rolmodellen voor de jongeren van nu. Door hun verhalen te vertellen houden we herdenken betekenisvol en belangrijk. Weten, beseffen wat er gebeurd is – en van daaruit kijken naar het nu en straks. Terugkijken, maar altijd ook vooruit.

Toespraak Abraham Rosenberg tijdens de herdenking van het Joods Verzet op 25-2-2021

In 1988 vroeg Herman (Haim) Natkiel, één van de initiatiefnemers van dit monument mij, een bijdrage aan de ceremonie bij de onthulling te leveren. Vereerd aanvaardde ik dat verzoek, als een ereplicht. Zonder de inzet van het joodse verzet zou ik hier vandaag niet gestaan hebben. Dit is niet de enige band tussen mij en deze plek in Amsterdam. Mijn opa Abraham Rosenberg werd geboren op de Nieuwe Keizersgracht, tien minuten lopen hiervandaan. Oma Rosenberg-Polak was de dochter van brood- en banketbakker Levi Polak, Jodenbreestraat 105, 3 minuten lopen hiervandaan. Mijn andere grootouders, Salomon en Heintje de Jongh, kwamen van de Rapenburgerstraat en verhuisden later naar de Tugelaweg. Grootouders Rosenberg woonden in de Nieuwe Kerkstraat waar mijn vader geboren werd. Hij zou later met zijn moeder naar de hoek Hogeweg en de Linnaeusparkweg verhuizen. Mijn wortels liggen dus niet alleen in deze stad, maar ook in deze buurt. Na hun huwelijk woonden mijn ouders, Max en Rebecca Rosenberg-de Jongh, in de Valeriusstraat, waar mijn broer geboren werd. Hoe mijn moeder Pesach 1943 bij haar moeder kwam om daar van mij te bevallen, zal ik wel nooit te weten komen. Terug in de Valeriusstraat zagen mijn ouders niet alleen hun familieleden, maar ook het grootste deel van joods-Amsterdam via Westerbork naar hun dodelijke eindbestemming verdwijnen. Tenslotte besloten zij, op aandringen van jeugdvriend wijlen Meijer Mossel, hun kinderen te laten onderduiken. Onder het viaduct van het Rijnspoor­plein­station gaf mijn moeder de kinderwagen over aan Ans van Dam, een joodse studente medicijnen uit Hilversum die deel uitmaakte van een verzetsgroep, bestaande uit verpleegkundigen en studentes, joods en niet-joods. Dit netwerk zorgde ervoor dat mijn broer en ik via diverse routes in Limburg terechtkwamen, uiteindelijk in hetzelfde dorp, maar in verschillende gezinnen.

Natuurlijk had ik geen enkele herinnering aan mijn omzwervingen als baby, maar ik groeide op in kringen van het voormalige verzet, gewapend zowel als administratief, zodat de grove lijnen van mijn redding mij wel bekend waren. Later mocht ik diverse gesprekken hebben met Ans van Dam, die toen kinderarts was in Jerusalem. Toen mijn jongens geboren werden, was zij een van de eersten die kwam kijken naar deze vruchten van haar levensreddende werk. Bij het huwelijk van mijn jongste was zij aanwezig en bij het huwelijk van mijn oudste stuurde ze, omdat ze intussen te zwak geworden was, haar zoon als afgevaardigde. Zo had het joodse verzet voor mij een gezicht en de andere vertegenwoordigers ervan die ik later heb leren kennen gaven nuances en diepte aan dit portret.

Laat ik proberen te beschrijven hoe ik de vele facetten van het joods verzet in de donkere jaren 1940-1945 heb leren kennen en waarderen. Alle mensen zijn gelijk, ongeacht afkomst, kleur, religie en geaardheid. Wie oren en ogen open heeft, weet, dat sommigen minder gelijk zijn dan anderen. Dit is altijd zo geweest en zal helaas ook wel altijd zo blijven. De meest basale vorm van verzet begint bij je zelf: de absolute weigering om je als ongelijk te laten wegzetten, aan de kant te laten schuiven. Het is een daad van verzet om je eigen waardigheid als mens te bewaren en te verdedigen, allereerst door je eigen identiteit te accepteren en niet te verdoezelen. Een volgend stadium begint als de omstandigheden veranderen en zeker als je officieel naar de tweede rang verplaatst wordt. Die volgende fase houdt openlijk verzet in, eerst passief. Toen de overheid niet alleen de menselijkheid uit het oog verloor – iets wat zonder al te veel moeite bleek en blijkt te kunnen gebeuren – moest het verzet de menselijke waarden zichtbaar maken, en toen het geweldsmonopolie tegen bevolkingsgroepen werd misbruikt, was gewapend verzet onvermijdelijk.

De eerste vorm van joods verzet in joods Amsterdam bestond uit heftige discussies over het gehoorzamen van de overheid die bevolen had zich te melden, in de volgende fase besloten sommige mensen onder te duiken. Dit was alleen mogelijk door de vele mensen die stamkaarten, bonnen en persoonsbewijzen vervalsten en verspreidden. Mij wordt herhaaldelijk gevraagd: ‘ben je niet boos op je ouders omdat die je hebben afgegeven aan anderen?’ Mijn antwoord luidt onveranderd: ‘dat was een daad van heldhaftig verzet. Hoeveel moed het kost om je baby, peuter of ouder kind aan onbekenden af te staan om hun een kans te geven om het er levend vanaf te brengen, zou niemand uit ervaring moeten weten.’ De mensen, joods en niet-joods die in verzet kwamen, streefden geen heldendom na en handelden niet uit bravoure. Verzet is niet een ideaal dat je moet nastreven, verzet komt voort uit de aantasting van rechtvaardigheid en menselijkheid, wanneer de overheid en samenleving als geheel nalaten iedereen op dezelfde manier, als volwaardige mensen te zien en te behandelen. Gewapend verzet wordt onvermijdelijk als geweld wordt ingezet om onderdanen om ideologische of andere redenen hun menselijkheid en hun leven te ontnemen.

Binnen het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog nam het joodse verzet een aparte plaats in: de leden van het joodse verzet was bij wet het recht op leven ontnomen. Niet alleen eisten zij dat recht op voor zichzelf, maar daarnaast zetten zij zich in om het leven van medemensen te redden. Het is voor mij ook belangrijk om ook de niet gewapende vormen van dat verzet nog eens te noemen: het opzetten en onderhouden van de logistiek die nodig was om onderduik mogelijk te maken, het vinden van onderduikplaatsen, valse papieren, voedsel en kleding verzorgen voor onderduikers, de communicatie tussen de diverse groepen door het hele land te onderhouden. Daarnaast was er ook nog de zorg voor de zieken en het begraven van de overledenen, zeker in een tijd waar een overledene het leven van onderduikgevers in gevaar kon brengen. Daarnaast moesten velen in een uitzichtloze situatie worden bemoedigd, zodat de kans op overleven niet zou afnemen. Daarbij was het verzorgen van berichten en illegale krantjes van groot belang. Het is dan ook begrijpelijk dat velen van de betrokkenen de bevrijding niet, of niet zonder kleerscheuren hebben mogen beleven. Zij die dat wel konden, hebben vaak een belangrijke bijdrage geleverd aan de wederopbouw van Nederland, Amsterdam en het joodse leven in deze stad en dit land. Wij zijn hen allen grote dank verschuldigd voor alles wat ze gedaan hebben. Alleen als wij dezelfde waarden hooghouden en doorgeven waarvoor zij zich hebben ingezet en waarvoor ze hun leven in nog groter gevaar gesteld hebben, laten we zien hoe dankbaar we zijn.

Hier, bij dit monument voelen wij, 76 jaar na de bevrijding van het naziregime, de plicht om onze dankbaarheid jegens deze moedigen te tonen. Dit doen we niet alleen met woorden, maar ook door waakzaam te blijven en ons te blijven verzetten tegen het buigen van de wet en het aantasten van de menselijkheid, ongeacht onze religieuze, politieke of levensbeschouwelijke overtuiging.

Toespraak bij de herdenking Joods Verzet, 25 februari 2021, wethouder Groot Wassink

Leo Frijda was een bijzondere jongen. Een hemelbestormer, een buitenbeentje, een dichter. Hij schreef:

Ik weiger mee te lopen in de rij 

En net te doen als zij 

Een leven als van alle andere mensen 

Is niets voor mij.

Na het gymnasium wilde Leo medicijnen studeren. Dat mocht niet van de Duitsers, omdat hij joods was. Toen wilde hij vluchten, met een zeilboot van Scheveningen naar Engeland. Dat lukte niet. Hij ging terug naar Amsterdam, en sloot zich aan bij het verzet. Tegen zijn vriendin zei hij “Ik zal zorgen dat ik een machinegeweer krijg, en daarmee ga ik de straat op, en ik schiet ze gewoon neer.” Jeugdig onbezonnen was hij misschien, bang zeker niet. Hij knapte het vuile werk op. Want iemand moest het doen.

Dus pleegde hij aanslagen op collaborateurs: generaal Seyffardt, agent-provocateur Blom en fietsenmaker Hoff. Iemand moet hem vervolgens verraden hebben. Want op 20 augustus 1943 wordt Leo opgepakt, veroordeeld, en op 1 oktober in de duinen bij Overveen doodgeschoten. Hij was pas 20 jaar oud…

Beste mensen, bij de onthulling van dit monument in 1988 noemde burgemeester Van Thijn het “even treurig als noodzakelijk” dat er een monument nodig was om mensen eraan te herinneren dat de Joden wel degelijk in verzet kwamen. Sinds die tijd komen we elk jaar hier bij elkaar om de herinnering aan dat verzet levend te houden.

Daarom weten we nu veel meer over het joodse verzet in de Tweede Wereldoorlog. We weten dat het riskant en hondsmoeilijk was, vanwege de militaire overmacht en de systematische aanpak van de Duitsers. En dat desondanks een relatief groot deel van de Joodse gemeenschap in verzet kwam: meer dan duizend Nederlandse verzetsstrijders waren van joodse afkomst. Elk jaar op deze dag vertellen we hun verhalen. Zoals het verhaal over Ter en Nol [uit de toespraak van Gerdi Verbeet], en het verhaal over Leo Frijda.

We vertellen die verhalen in de wetenschap dat we als Amsterdammers, als het over de oorlog gaat, niet veel hebben om trots op te zijn. Driekwart van onze joodse stadgenoten werd onder onze ogen afgevoerd en kwam niet meer terug. Velen keken weg, of hielpen de bezetter zelfs een handje. Er was veel duisternis, en nog veel meer grijstinten…

Maar er was zeker ook echte heldhaftigheid. Moed die ook nu nog bewondering afdwingt. Zoals de moed van de havenwerkers, ambtenaren en arbeiders bij de Februaristaking. Ze legden tachtig jaar geleden alles plat, uit protest tegen het grote onrecht dat hun stadgenoten, hun vrienden, collega’s en buren werd aangedaan.

En de ongekende moed van de mensen die nog verder gingen. Die zich bij het verzet aansloten, al wisten ze dat er geen weg terug meer was. Ze pakten soms zelfs de wapens op. Ze gingen all-in, en moesten het vaak met de dood bekopen. Zoals Leo Frijda.

In januari 1943, een half jaar voor zijn arrestatie, gaf hij een dichtbundel uit met een toepasselijke titel ‘Op leven en dood’. Zijn gedichten zeggen iets over wie hij was, hoe hij de wereld zag, hoe hij omging met het kwaad om hem heen. Toch blijft het gissen naar wat hij precies dacht, waar hij van droomde, en waar hij de moed voor zijn verzet vandaan haalde.

Maar ik wil het weten, ik wil het onthouden, ik wil het kunnen begrijpen. Om hem te eren, en om van hem te leren. En om te kunnen geloven dat, als het er ooit nog eens op aan komt, wij allen zijn voorbeeld zullen volgen. Dat ook wij de moed hebben om onvoorwaardelijk op te komen voor verdrukte stad- en landgenoten. Dat ook wij de moed hebben om alles op het spel te zetten om onrecht te bestrijden. Dat ook wij tot het uiterste gaan voor vrijheid en verdraagzaamheid. Met woorden, maar zeker ook met daden

Uit de bundel 35 tranen van Ida Vos, het draaiorgel

Het orgel speelt
Een oeroud wijsje
De klanken rollen
Door elkaar
Ik sta erbij
Zie kinderen dansen
Alles is vrolijk

Ik ervaar
Een grote droefenis
Om tonen
Die fladderen
En verder gaan
In mijn gedachten
Heeft dit wijsje
Iets onbegrijpelijks
Ondergaan

Zij die dit eens
Hebben gezongen
Oud-Amsterdam
Kunnen dit nimmer
Meer herhalen
Door alles wat hen
Overkwam

Zij zongen, saamgepakt
Als afscheid
Dit wijsje
In een beestentrein

Zo komt het
Dat een simpel liedje
Voor mij nooit
Simpel meer kan zijn

Sorry, the comment form is closed at this time.