HERDENKING JOODS VERZET op maandag 25 februari 2019, 15:00
Locatie: Monument hoek Zwanenburgwal/Amstel in Amsterdam
Goedemiddag geachte aanwezigen, het is mij een eer u te mogen begroeten bij de herdenking van het joods verzet. A special welcome to mrs Gürer of the embassy of Austria, and mr. Chir-on of the embassy of Israel. I hope you will not blame me for continuing in Dutch. In het bijzonder heet ik welkom de vertegenwoordiging van de joodse scholengemeenschap Maimonides, die dit monument heeft geadopteerd. Loco-burgemeester Groot Wassink namens de gemeente Amsterdam mevrouw Verbeet namens Nationaal Comité 4/5 mei, de heer De Vree, namens het NIOD, de heer De Valk senior politiek adviseur van de Ambassade van Oostenrijk en de heer Leopold namens de Anne Frank Stichting. Mijn naam is Marjon de Klijn, ik ben voorzitter van de Stichting Vriendenkring Mauthausen en dochter van een joods verzetsman.
Het programma ziet er als volgt uit: Zo dadelijk zal mevrouw Gürer, ambassadeur van 0ostenrijk, een korte toespraak houden. Hierna volgt een verhaal van dhr Van Vree directeur van het NIOD, het Jiddisj koor Hejmisch Zain brengt enkele liederen ten gehore. Daarna vertelt Jaap
Wertheim hoe hij gered is door het Joods Verzet; twee leerlingen van het Maimonides lezen het gedicht Stil van Ida Vos; gevolgd door kaddisj en jizkor, door rabbijn Abraham Rosenberg, waarna een minuut stilte; als afsluiting is er gelegenheid tot het leggen van bloemen leerlingen van de Joodse Scholengemeenschap Maimonides, zullen hierin het voortouw nemen en daarnaast zullen zij degenen, die bloemen willen leggen begeleiden.
Waarde aanwezigen, sinds ik deze herdenking presenteer, ervaar ik het als buitengewone traditie dat er altijd een ambassadeur van Oostenrijk aanwezig is. Ik zie het dan ook als een appreciatie voor beide dat vandaag als eerste mevrouw Gurer, ambassadeur van Oostenrijk het woord zal nemen.
Dr. Heidemaria Gürer
TOESPRAAK OOSTENRIJKSE AMBASSADEUR IN NEDERLAND,
Dames en heren,
We staan hier bij een oorlogsmonument dat er na 1945 nog steeds langer níét stond dan wél.
De onthulling, door de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn, vond immers plaats in 1988. 43 jaar na de oorlog. De Joodse oud-verzetsmannen Bennie Bluhm en Chaim Natkiel hadden het initiatief genomen voor de oprichting. Zij stoorden zich eraan dat het verhaal van het Joodse Verzet zo weinig bekend was. Dat zij decennia lang, altijd maar weer moesten opboksen tegen de heersende opvatting van de „makke schapen“; u begrijpt wat ik bedoel.
Chaim Natkiel was overlevende van het beruchte concentratiekamp Mauthausen, dat ligt langs de Donau bij de Oostenrijkse stad Linz.
De 425 Joodse mannen die bij de razzia’s van 22 en 23 februari 1941 na gevechten tussen Joodse knokploegen en leden van de NSB-weerbaarheids-afdeling werden opgepakt, kwamen óók allemaal terecht in dát concentratiekamp.
Dat ik hier vandaag in uw midden sta en tot u spreek, voelt bijzonder en waardeer ik dan ook zeer.
De Stichting Vriendenkring `Mauthausen´, die sinds 2004 de organisatie van de herdenking bij dit monument verzorgt, heeft meteen vanaf het begin de verzoenende hand uitgestoken en de Oostenrijkse ambassade uitgenodigd, om samen stil te staan bij het Joodse verzet van toen.
De Nederlandse historicus Ben Braber schrijft in zijn boek „Zelfs als wij zullen verliezen“ uit 1990 dat Joden relatief gezien zelfs oververtegen-woordigd waren in het Nederlandse verzet: “Wat een moed, wat een léf moeten juist zij hebben gehad, om het op te nemen tegen die meedogenloze overmacht, tegen het ergste kwaad dat ons continent ooit heeft gezien.”
Velen van u weten zonder twijfel veel méér over het onderwerp dan ik, relatieve nieuwkomer en outsider.
Daarom wil ik u even kort meenemen naar de situatie van toen, in míjn land, Oostenrijk, dat – zoals u weet – niet meer bestond vanaf de zogenaamde „Anschluss“ in maart 1938.
Oostenrijk kreeg zijn soevereiniteit pas weer terug in 1955. Tussen maart 1938 en november 1941 probeerden ongeveer 128.000 Joden het land te verlaten, waaronder ook voor Nederlanders bekende namen als Sigmund Freud, Robert Musil en Arnold Schönberg alsmede onze voormalige bondskanselier Kreisky en het gezin van de echtgenote van onze oud-bondspresident Fischer,. om er een aantal te noemen. Meer dan de helft redde het niet en werd slachtoffer van de Holocaust. Enkelen konden door tijdens de onderduik geboden hulp – zoals ook van de kant van mijn eigen familie – overleven. Wat ook veel van mijn lándgenoten niet weten, is, dat niet alleen in het hol van de leeuw achtergebleven Joden actief waren in verschillende verzetsgroepen, maar dat ook duizenden Joodse vluchtelingen in buitenlandse legers tegen Duitsland gevochten hebben: bij de Amerikanen, de Engelsen, de Fransen, de Russen en in zelfs in het Vreemdelingenlegioen.
In Britse krijgsdienst vochten alleen al 3.500 Oostenrijkers mee, van wie maar liefst 80% van Joodse afkomst was.
Ook naar Nederland kwamen een aantal Oostenrijkers. Eén van die vluchtelingen was Karl Gröger. Als antinationaalsocialist met een gedeeltelijk Joodse achtergrond emigreerde – of beter gezegd vlúchtte – hij in april 1939 vanuit Wenen naar Amsterdam om zijn studie geneeskunde voort te zetten. Omdat hij Rijksduitser was, moest hij in 1941 het Duitse leger in. Maar met verwijzing naar zijn Joodse achtergrond kon hij na enige tijd weer afzwaaien en zo het oostfront ontlopen en naar Amsterdam terugkeren. Daar begon hij met zijn medestudenten Bloemgarten en Hartogh het illegale blad Rattenkruit. Zij hielpen ook Joden onder te duiken. En zij sloten zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. En met 11 anderen beraamden en pleegden zij in de nacht van 27 maart 1943 de beroemde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan, hier niet zo heel ver vandaan. Daar lagen de gegevens opgeslagen van tienduizenden Amsterdamse Joden…
Alle plegers van de aanslag werden uiteindelijk opgepakt. Slechts drie ervan overleefden de oorlog.
Karl Gröger werd op 1 juli 1943 in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Hij ligt begraven op de Erebegraafplaats Bloemendaal. Hem werd postuum het Nederlandse Verzetsherdenkingskruis toegekend.
Joods verzet:
Wat een moed, wat een léf moeten juist zij hebben gehad, om het op te nemen tegen die meedogenloze overmacht, tegen het ergste kwaad dat ons continent ooit heeft gezien.
Dank u wel!
In het afgelopen jaar is het NIOD van grote betekenis voor de Stichting Vriendenkring Mauthausen geweest. Onder meer werd er een tentoonstelling over het voormalig concentratiekamp Mauthausen gerealiseerd (nog steeds te bezichtigen), is er een symposium verwezenlijkt en er is gezorgd dat er een receptie en vergadering van het Comite Internationale de Mauthausen in het NIOD konplaatsvinden. Dit alles heeft de Stichting aan de heer De Vree (directeur van het NIOD) te danken, het is mij dan ook een eer om nu het woord aan hem te geven.
Schrijven als verzet. Emanuel Ringelblum en het Ghetto Archief[1]
Denkend aan ‘Joods verzet’ moet ik dikwijls denken aan Emanuel Ringelblum, de initiatiefnemer van het clandestiene Ghetto Archief van Warschau. Dat juist die naam bij mij opkomt, heeft niet alleen te maken met zijn professionele achtergrond – historicus en publicist, net als ik – maar bovenal omdat zijn werk, dat op zichzelf al een bron van onschatbare waarde is, zo betekenisvol is gebleken in de strijd tegen de geest en de doelstellingen van het nazisme. Schrijven als verzet – daar wil ik het vanmiddag over hebben, aan de hand van het Ghetto Archief. Op 18 september 1946, bijna twee jaar na de totale verwoesting van Warschau, werden van onder het puin van een schoolgebouw tien grote blikken opgegraven: blikken vol dagboeken, pamfletten, illegale kranten, foto’s, getuigenverklaringen, schoolopstellen, verordeningen, voedselbonnen, tekeningen, brieven en gedetailleerde rapporten over de sociale, culturele en politieke situatie in en buiten het getto, niet alleen dat van Warschau maar ook van andere steden en dorpen. Het was het Ghetto Archief, opgebouwd door leraren, wetenschappers, journalisten, politieke activisten en andere publieke figuren, op initiatief van Emanuel Ringelblum. De blikken werden teruggevonden op aanwijzing van een van de weinige medewerkers die de oorlog hadden overleefd.
Het Archief,[2] waarvan een paar jaar later nog een deel werd teruggevonden – een derde deel zou nooit gevonden worden – omvatte 1692 dossiers met in het totaal dertigduizend bladzijden, en besloeg een periode van drie jaar, van de Duitse inval in Polen tot de laatste maanden voor de ondergang van het ghetto, eind 1942.
Emanuel Ringelblum was nog geen veertig jaar oud toen hij het initiatief nam tot oprichting van het netwerk dat zich de codenaam Oneg Shabbat (ook: Oyneg Shabbos, ‘De vreugde van de sabbath’) aanmat. Doel van de groep: de gebeurtenissen die zich op dat moment in Warschau en Polen voltrokken, systematisch in kaart te brengen. Bijna drie jaar lang werkten tientallen vaste en incidentele medewerkers, van zeer diverse pluimage, clandestien aan de opbouw van het archief. Daarbij verzamelden ze niet alleen de meest uiteenlopende stukken, ze deden ook zelf onderzoek, ze schreven rapporten, dagboeken en stemmingsverslagen en tekenden systematisch en nauwgezet alle binnenkomende mededelingen uit andere plaatsen op. Op grond van die informatie was Oneg Shabbat in staat de eerste gedocumenteerde berichten over het begin van massale vergassing van joden in Chelmo en de massale deportaties van de joden uit Warschau naar het Westen door te sluizen – zonder veel effect overigens. Zo groeide het Ghetto Archief uit tot verreweg de belangrijkste verzameling van documenten over de vernietiging van het Poolse jodendom.[3] Daaronder ook stukken van Ringelblum zelf, zoals zijn dagboek.
Toch is dit maar een deel van het verhaal. Voor Ringelblum hadden deze werkzaamheden ook een politieke en morele betekenis. Het archief was ook een aanklacht, als het onweerlegbare bewijs van de misdaad die de Poolse joden werd aangedaan. Dat besef werd sterker naarmate de omstandig-heden verslechterden en de totale ondergang dichterbij kwam – reden voor Ringelblum om de collectie diep te verbergen.
Ringelblum schrijft op dat moment in zijn dagboek:
Ik weet niet wie van de groep overleven zal, of wie van ons in staat zal zijn het materiaal wat verzameld is te bewerken. Maar één ding is voor ons allen duidelijk: al onze moeite en inspanningen, al onze toewijding en ons leven in angst zijn niet vergeefs geweest. We hebben de vijand een slag toegebracht. Het is niet belangrijk of de openbaarmaking van het onbeschrijfelijke bloedbad dat onder de joden is aangericht het gewenste effect sorteert, of dat ze zullen stoppen hele joodse gemeenschappen te verwoesten. Een ding weten we zeker – we hebben onze plicht gedaan …we hebben de vijand een slag toegebracht. We hebben zijn gedachten ontrafeld en zijn kaarten opengelegd.’ [4]
In een van zijn laatste brieven, geschreven vanuit zijn schuilplaats buiten het getto, elders in Warschau, vraagt Ringelblum zijn vrienden of ze het materiaal nu echt goed verborgen hebben. Op dat moment is het getto, na de mislukte opstand, al door de Duitsers verwoest. Voor het geval niemand de oorlog overleeft ‘zal tenminste dit van ons overblijven’, schrijft Ringelblum.[5] Enkele dagen na deze brief worden Ringelblum, zijn vrouw Judyta en hun zoon Uri met dertig andere onderduikers ontdekt en geëxecuteerd – volgende week donderdag precies 75 jaar geleden.
Schrijven als strategie tegen de nazistische vernietigingspolitiek – zelden is deze gedachte op indringender wijze onder woorden gebracht en gepraktiseerd dan door Ringelblum en zijn Oneg Shabbat. En zij waren niet de enigen. Hoewel de behoefte, de drang, om ‘sporen’ (Ringelblum) na te laten existentieel genoemd kan worden, heeft dit schrijven in de context van de nazistische vernietigingspolitiek een uitzonderlijke dimensie gekregen. De daders hebben immers vanaf het begin geprobeerd de bewijzen van hun misdaden te doen verdwijnen. Hun misdaad vond plaats in het diepste geheim, besluiten en orders waren vervat in een taal die de ware aard en bedoelingen maskeerde, tot in de kampen, de gaskamers toe. Van kampen als Treblinka werden alle sporen uitgewist en in het zicht van de oprukkende geallieerde legers werd geprobeerd alle bewijzen te vernietigen.
De nazi’s wilden de joden en andere als minderwaardig beschouwde bevolkingsgroepen niet alleen fysiek doen verdwijnen, maar hen ook totaal en voorgoed uit de geschiedenis en de herinnering wissen. Ringelblum realiseerde zich dat ten volle – en daarin ligt dan ook de betekenis van zijn woorden: ‘we hebben onze plicht gedaan … we hebben de vijand een slag toegebracht’.
En, zoals gezegd, Ringelblum en zijn mensen waren niet de enigen. Al die documenten, getuigenissen, briefjes, notities, dagboeken, foto’s – of het nu gaat om de duizenden foto’s in het Museum van de Tweede Wereldoorlog in Gdánsk of de Tower of Life in het Holocaust Memorial Museum in Washington – ze onderstrepen stuk voor stuk de woorden van Ringeblum – ze vormen het tastbare bewijs van leven – leven dat de nazi’s uit de herinnering wilden laten verdwijnen.
[1] Lezing bij de jaarlijkse herdenking Joods Verzet in Amsterdam, 25 februari 2019. Fragmenten hiervan zijn eerder gepubliceerd in De Gids 2006/april, pp. 329-341. Veel informatie is te vinden op de site van het Joods Historisch Museum van Warschau, in het Engels en Pools: https://onegszabat.org.
[2] Oneg Schabbat. Das Untergrundarchiv des Warschauer Ghettos. Warschau 2003; Emmanuel Ringelblum, Notes from the Warsaw Ghetto, Pickle Partners 2006 (1956); Ruta Sakowska, Die zweite Etappe ist der Tod. NS-Ausrottungspolitik gegen die polnischen Juden, gesehen mit den Augen der Opfer. Berlijn 1993.
[3] In 1999 werd de clandestiene Ghetto-collectie, inmiddels omgedoopt tot ‘Ringelblum Archief’, door de Unesco erkend als deel van het Werelderfgoed.
[4] Daniel Blatman, ‘Emanuel Ringelblum: historian and public figure seen through his writings’, Legacy I/1 (1996) 28
[5] Israel Gutman, ‘Emmanuel Ringelblum’s Last Request, March 1 1944’, Yad Vashem Studies 31 (2003) 9
Dan zal nu het koor enkele liederen ten gehore brengen. Mevrouw Anna Denekamp vertelt u iets meer over de inhoud.
De heer Jaap Wertheim is een van degenen die gered is door het Joods Verzet. Nu volgt hier zijn verhaal.
Dames en Heren,
1941 de Februaristaking. Hier sta ik nu om samen met U bij de herdenking van het Joods Verzet; op deze bijeenkomst, georganiseerd door de Stichting Vriendenkring Mauthausen om de vermoorde Joden te gedenken. Wat een geladenheid allemaal. Zeker voor iemand met mijn achtergrond: In 1939 geboren in Geldrop, als zoon van Joodse ouders en 4 Joodse grootouders. Lekker hapje dus. Maar dat was ik mij toen niet bewust. Daar heb ik heel lang over gedaan om daarvan te bewust te zijn. Bewust van dat voorrecht om tot het uitverkoren volk te mogen behoren. En wat het Joods verzet betreft dat heeft nog veel langer geduurd voordat ik/we daarover iets hoorde. Maar laat ik beginnen bij het begin: 1 augustus 1939; bijna 80 jaar geleden. Mijn vader was makelaar in tabak en had een sigarenfabriek – Wertheim en Zonen in Bladel, Noord Brabant.. Hij leidde de fabriek sinds het overlijden van zijn vader – mijn grootvader. Sinds zijn 18e zorgde hij voor het gezin van zijn moeder, waaronder zijn broer, Elias Wertheim. Die werd op 16 februari 1945 in Mauthausen vergast onder de naam van Hertog Napoleon Andriesse. Hij had een paspoort gestolen en is op 3 september 1944 onder die naam via Westerbork naar Mauthausen getransporteerd. Maar dit tussen haakjes; ik had toegezegd dat het over mij zou gaan. Maar deze coïncidentie moest ik hier vandaag toch wel even kwijt.
Terug naar mijn ouders en mijzelf in Eindhoven begin jaren ‘40. Uit Onderzoek voor zijn proefschrift “Jodenvervolging 40-45 in Noord Brabantse steden”, ontdekte Drs Ruud Weissmann, accountant dat de overlevingspercentages van Joden uit de grote steden van Noord-Brabant behoorlijk verschilden met andere steden in Noored Brabant en dat er relatief minder Brabantse Joden zouden zijn vermoord dan uit de rest van Nederland. Ik heb de dissertatie nimmer onder ogen gehad, maar mocht het zo zijn, dan ben ik in ieder geval het levend bewijs van die hypothese. Wat was het geval? Mijn ouders (Herman Wertheim en Esther Rosenfeld) hebben begin jaren ’40 besloten dat de pakkans aanzienlijk kleiner zou zijn als wij drieën apart zouden onderduiken. Zo gezegd, zo gedaan. Mijn vader had zich aangemeld bij de Royal Air Force; hij had een vals paspoort gekocht en een treinkaartje via België, Frankrijk en Spanje om naar Engeland te reizen. Maar al in de trein bij het verlaten van Eindhoven kwamen de Grunen Polizei de coupe binnen. Mijn vader was verraden door de man bi wie hij zijn kaartjes en vals paspoort had gekocht, Hij is in Auschwitz vermoord. De verrader heeft na de oorlog geen straf gekregen. De rechtszaakstukken waren lang geheim. Hij en zijn naasten moesten worden beschermd. De oorlogsslachtoffers niet. In het geheel niet. De man had er 1 verraden, hij had er 8 gered. Vrijspraak. Het is kennelijk een optel/aftreksom?
Mijn moeder en ik zouden onderduiken, ieder apart ; ik onder de naam Mopsje (mijn bijnaam/koosnaam).
Via een tussenpersoon (later mocht ik die mevrouw Oma Dobbelman noemen) ben ik terecht gekomen bij de familie Van Blaaderen in Laren (NH). Later bleek dat de mooiste tijd van mijn jonge leven te zijn geweest. Dat zei ik jaren geleden tegen Max Arian die de Dag van het Ondergedoken kind organiseerde. Hij vroeg aan mij of ik daar actief aan mee wilde werken. Dat zou ik graag gedaan hebben, maar toen ik hem meedeelde dat ik mijn tijd als duikeling als de mooiste tijd van mijn jeugd beschouwde haakte hij af. Dat was immers niet de boodschap van het gemiddelde ondergedoken kind.
77 jaar geleden werd ik op de stoep voor de Hollandsche Schouwburg overgedragen aan een jonge studente – ze was begin 20. Ze heette To Boelen en zij kenschetste mij als “Een van die pakketjes die zij achter op de fiets naar een onderduikadres bracht.” Zij bracht mij naar Laren en leverde mij af bij Anneke en Tom Van Blaaderen. Die hadden een zoontje Matthijs – mijn broertje dus – en later ook nog Jeroen. Wij – de Van Blaaderens – verhuisden al spoedig naar een leegstaande villa: Steenbergen nr.1. Een landgoed met boven op de enorme villa een torentje. Een gigantisch huis met een nog gigantischer tuin, waarin ik kon spelen naar hartenlust; gekleed in een bloemetjes schort om de kleren niet vies te maken. Een huis ook vol met kunst. Wat dacht u van een echte Van Gogh, Chagal, Sluiters, Degas, ga maar door. Het staat allemaal beschreven in “Verborgen Boeken” door Willem van Toorn e.a. over Em. Querido’s Uitgeverij tijdens en na de bezetting”[1]. Tom van Blaaderen had de aandelen van de uitgeverij gekocht, opdat die niet in Duitse handen zou vallen. Prima kerel dus. In die omgeving (bohemiens) heb ik drie jaar gewoond, met een pappie (Tom), mammie (Anneke) en twee broertjes (Matthijs en Jeroen). Het ontbrak mij aan niets. “De mooiste tijd van mijn leven”. Ik was dan ook volstrekt niet geïnformeerd over een oorlog en was mij daarvan volledig niet bewust.
Wel had ik al eerder ondergedoken gezeten bij Henri Wintermans; maar ik denk dat ik dat meer als een logeerpartijtje heb ervaren. Dat was in Eersel, in de bossen, waar ook veel kloosters waren met duikelingetjes. De Duitsers gingen daar op onderzoek uit en de aanwezige jongetjes moesten hun broekjes laten zakken. Dat werd de familie Wintermans te heet onder de voeten en ik ben toen via Mierlo en de Hollandsce Schouwburg naar Laren gegaan. Maar nog steeds geen weet van oorlog.
Voor mij begon de oorlog pas nadat ik op 18 mei 1945 door een Nederlandse reserve officier van het Engelse leger (Jan Broekers, schoonvader van Ankie Broekers-Knol (U weet wel van de Eerste Kamer der Staten Generaal) per jeep van Laren naar Eindhoven werd gebracht. Een geweldige reis! Na een halve dag langs blokkades met saluerende militairen, langs opgeblazen bruggen en via omleidingen kwamen we in Eindhoven – naar bleek bij het huis waar ik vroeger had gewoond bij een voor mij volstrekt onbekende, wildvreemde dame. Mijnheer Broekers raadde me aan haar met “dag mammie” te begroeten. Hij tilde mij op, dan kon ik zelf op de bel drukken. Na onverwacht lang wachten ging eindelijk de deur open en kreeg ik een hand van mijn moeder (?). Koel weerzien.
De oorlog begon te dagen toen ik in de 1 klas van de openbare lagere school op de Keizersgracht in Eindhoven zat. Het was augustus/september 1945 Ik werd door een paar klasgenootjes achterna gelopen die iets riepen van “Hee Joodje, rotjoodje”. Woorden die ik niet kende en dus ook niet begreep. Ik vroeg daarnaar bij thuiskomst aan mijn nieuwe moeder. Die spoot vuur en holde de straat op. Ik begreep daar niets van. Zij probeerde iets uit te leggen over oorlog en weggevoerde familieleden, die niet meer terug waren gekomen. Zo sprak men toen over die miljoenenmoord, over een uitgekiend plan om een heel volk uit te roeien. “Ze zijn niet teruggekomen.” De mensen waren nog te beduusd na 5 jaar oorlog en het ervaren leed; verdoofd en versuft om zich te realiseren dat zij nog leefden en al die anderen weg, voorgoed weg. Men durfde er nauwelijks over te praten. Men was blij het er levend afgebracht te hebben. “Weg gevoerd, niet meer terug gekomen”; in zachte termen werd de pijn en het leed verdrongen. Met moeite kwam het eruit als ik ergens naar vroeg: “Waar is mijn vader? Waarom heb ik geen opa en oma net zoals alle andere kinderen op school? Waar zijn onze familieleden?” ‘Niet teruggekomen, weggevoerd naar concentratiekampen, gaskamers, douches en ovens. Waar hebben ze het over? Vergast? Onder de douche? . IK BEGREEP ER NIETS VAN. 6 jaar oud! wat dacht je. Boze dromen. Onwaarheden. Natuurlijk liet mijn vader zich niet vergassen. Die man is toch niet gek? Ik begreep er niets van. Van al die boze verhalen. Natuurlijk zou hij op eens voor de deur staan. Dat hoopte ik; zeker tot ver tijdens mijn middelbare schooltijd. Helaas, men had gelijk. Hij was vermoord. Hoe wisten we dat? Hoe wisten we eigenlijk zeker dat iemand dood was (vermoord/vergast); geen overlijdens-advertenties of doktersverklaringen of attesten. Neen, ik herinner me nog iedere avond het nieuws van 6 uur. Mijn moeder zette de radiodistributie aan. En zoals nu na het radionieuws de weerberichten en de files worden meegedeeld kwamen er toen “berichten van het Roode Kruis”. Dan werd er omgeroepen: “Van de volgende personen is het thans officieel bekend dat zij zijn overleden” En dan volgde er een alfabetische opsomming van namen. Op een gegeven moment hoorde ik haar roepen: “Dat is je vader” Herman Wertheim, geboren 17 februari 1912; overleden te Auschwitz. Toen wisten we het dus zeker. Later kwam er nog een brief/stencil van het Roode Kruis ter bevestiging. U hoort het goed; “overleden” te Auschwitz. Zo sprak men er toen over. De toonzetting is wat eerlijker geworden. Niks overleden; vermoord. Vaak vraagt men zich af, waarom er nu op eens(?) zoveel meer aandacht wordt geschonken aan wat er in de oorlog is gebeurd? De NS, de namenwand, het GVB? Ik zal U een verklaring geven. Dat komt omdat onze generatie nu onze mond durven en mogen en kunnen open doen. Jarenlang in onze jeugd waren we nog aan het verwerken, proberen te begrijpen . Maar nu; nu weten we wel beter en zijn tot de meest verschrikkelijke en onthutsende ontdekkingen gekomen. We durven en moeten ons zegje doen. Oplaaiend antisemitisme. Er komt veel boven. Hoe we in de steek zijn gelaten. Dat mag niet weer gebeuren. De goeden niet te na gesproken, zoals de geweldige families als de Van Blaaderen, de Hoekstra’s en To Boelen.
Wat namen die mensen een risico. Je zal toch zo’n ADHD jongetje in huis krijgen; lastig, nieuwsgierig en er op uit.
Nog even terug naar de oorlog: Mijn moeder zat dus ondergedoken in Eindhoven, bij de familie Hoekstra. De Duitsers hadden argwaan en letten extra scherp op wat er bij de Hoekstra’s gebeurde. Het werd de familie Hoekstra te heet onder de voeten en zij vroegen mijn moeder een paar weken elders te gaan logeren, of beter: te gaan werken -als dienstmeisje bij de familie Telders in Mierlo.
Laten dat nou kennissen zijn van de familie Van Blaaderen, waar ik was ondergedoken. Tom en Anneke gingen lunchen bij de Teldertjes in Mierlo. De lunch wordt geserveerd en mijn moeder bedient. Mevrouw Telders vraag aan Anneke van Blaaderen hoe het gaat met die lastige Mopsje. Mijn moeder loopt met de broodjes en vleesschaal en laat plots alles uit haar handen vallen. Men kijkt haar geschrokken aan en Anneke van Blaaderen – ziet wellicht enige gelijkenis – vraagt “kent U Mopsje? Is dat misschien Uw zoontje?” Blijdschap alom. Mijn moeder wist dat ik nog leefde en de Van Blaaderens vroegen meteen hoe ik dan wel heette. Jaapje Wertheim dus.
Terug bij de familie Hoekstra (Eindhoven was inmidddels bevrijd) begon mijn moeder sokjes te breien, voor haar zoontje – tijdens de hongerwinter; als pasdame fungeerde Stansje een na jongste dochter bij de Hoekstra’s en (nog steeds) 2 dagen ouder dan ik., die nooit begreep waar toch al die sokjes bleven die zij steeds moest passen. Die gingen naar Laren. Toen ik na de bevrijding was teruggekeerd naar Eindhoven en wij kennis maakten met de Hoekstra’s, begreep zij waar die sokje gebleven waren We vieren deze zomer met elkaar onze 80e verjaardagen.
Nog even naar dat torenkamertje op mijn onderduikadres in Laren (Steenbergen dus): De angst van Tom van Blaaderen dat men er achter zou komen dat ik Joods was en hij dus een duikelingetje in huis had. Hij zou er langs krijgen en zijn familie ook. Hij was bang voor represailles. IK kwam ook best wel vaak (te) laat thuis van school. Bijvoorbeeld toen er sneeuw lag en de sneeuw onder mijn klompen aankoekte en ik nauwelijks kon lopen. Ik viel in de sneeuw; nat en koud. Huilend lag ik daar. Daar kwam pappie aan. Te paard; hij steeg af en gaf me een pak slaag. Ik moeste achter hem aan (hij op het paard) naar huis lopen. Ik weet nog hoe kwaad ik was dat ik niet bij hem op schoot voorop dat paard mocht zitten. Neen, ik moest lopend naar huis en…. Voor straf naar het zolderkamertje. Niets werd uitgelegd. Later begreep ik dat het dus de angst was, ook hij.
Of toen ik regelmatig op bezoek ging bij de buren; een kantoor van de SS. Vol mannen in uniform met prachtige petten, koperen knopen en glimmende laarzen. Ie vonden zo’n parmantig jongetje wel aardig. Ze dachten wellicht aan hun eigen kinderen. Ik werd verwend met snoepjes en kwam er graag. Mijn pleegvader vond dat maar niks. Stel je voor dat ze er achter kwamen, dat… Ik werd hardhandig weggehaald. Naar het torenkamertje. Straf,?! Waarom? Ik had geen idee. Nu wel.
Er werd mij niets uitgelegd; een pak slag en voor straf naar zolder en opgesloten.
Mei 1945. Ik kwam dus “thuis” tussen aanhalingstekens en trof een ontredderde familie; als zovelen.
Mensen, wat ben ik dankbaar in Nederland te zijn geboren en de mogelijkheid te hebben gehad mij naar kunnen te hebben mogen en kunnen ontwikkelen. Iets te hebben mogen opbouwen. Mijn oudoom is een van de oprichters van het Joods Historisch Museum en het Genootschap voor de Joods Wetenschap in Nederland. Mede daardoor, dankzij hem heb ik ruim 50 jaar actief deelgenomen aan de wederopbouw van de joodse gemeenschap, heb ik actief deelgenomen aan de wederopbouw van de economie van dit land en ik zal niet nalaten mij in te zetten voor het voorkomen van gruwelijke zaken als hebben plaats gevonden tijdens de Tweede Wereldoorlog en zal niet nalaten hulp te bieden waar nodig en onze kinderen en kleinkinderen te behoeden voor wat ons is overkomen louter en alleen op grond van onze afkomst. Laten we daar allen aan meewerken. En het nooit meer laten gebeuren.
[1] Em. Querido’s Uitgeverij BV Amsterdam-Antwerpen 2105
Op de dag dat men “onderduiker” werd, kreeg men een andere naam. Vooral voor kinderen was deze persoonsverandering heel moeilijk te verwerken
Froukje Erwteman en Joy Pekel, leerlingen van de scholengemeenschap Maimonides zullen nu het gedicht Stil van Ida Vos uit de bundel 35 tranen van 1975 voordragen.
Stil
Wees stil
Want niemand
Mag je horen
Wees stil
Ondergedoken
Kind
Je naam je huis
Heb je verloren
Zorg dat men niet
Je lichaam vindt
Voor het jizkor en kaddish geef ik graag het woord aan rabbijn Abraham Rosenberg
Nadat er een minuut stilte werd gehouden, zijn er bloemen gelegd.
Dank u wel voor uw bloemen en uw aanwezigheid.
Sorry, the comment form is closed at this time.